Keelung, Formosa
Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.
28 juli 1823 — Dag 31
’s Morgens kregen we de noordpunt van Formosa in het zicht, maar door de snelle vaart van ons schip verdwenen de hoge kusten van dit eiland alweer spoedig achter de bewolkte horizon. Scholen vissen, stormvogels, albatrossen en waterslangen hielden overdag onze aandacht op zich gevestigd. We zagen vaak vlinders voorbijvliegen, wat des te opvallender was, omdat we minstens 12 mijl van het land verwijderd waren. — Veel talrijker, maar niet zo interessant was de fauna die we zelf aan boord hadden. Ons schip, dat sinds enige jaren in Oost-Indië voer, had ze, met de talrijke ladingen, vooral die van brandhout en suiker, als onaangename toegift ingenomen. Niet zelden bezochten schorpioenen, duizendpoten en ander dergelijk ongedierte onze slaapplaatsen. Een ware plaag waren de kakkerlakken (Blata orientalis), waarvan er duizenden in het schip krioelden. Hun walgelijke geur die ze achterlaten op alles waarmee ze in contact komen, maakt deze gasten totaal onverdraaglijk. Ze lieten zich door niets verdrijven, en zelf de sterkste Cajeput-olie werkte niet. Het enige middel om ze te verminderen, was ze te vangen in porseleinen kommen die men tot de helft met water had gevuld en de randen had bestreken met in rode wijn opgeloste suiker. Overal waren dergelijke vallen opgesteld.
Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.
Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.
Vertaling Martien J. P. van Oijen