15 juli 1823 — Dag 18

Sieboldblog naderende storm

Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.

15 juli 1823 — Dag 18
[Siebold slaat 15 juli over in het dagboek]

Op 14,15 & 16 juli schreef Siebold niets in zijn dagboek. Deze leegte biedt ons de mogelijkheid om over drie dagen verspreid hier een ander deel uit de Nippon af te drukken:

Philipp Franz von Siebold, een biografische schets [deel 2]

Door Alexander von Siebold

[… vervolg van deel 1 ...]

Na zijn terugkomst in Nagasaki ging Siebold met vernieuwde ijver aan het werk. Hij genoot bijzonder van de door hem al in 1825 aangelegde botanische tuin op Deshima, waar hij de van de reis meegebrachte planten opkweekte en met name de bergflora goed leerde kennen. In deze tijd waren waarschijnlijk ook de eerste zendingen van zaden van de theeplant naar Java gestuurd, waar deze eerst in de tuin van Buitenzorg uitgezaaid werden. Later toen ze over de Indische koloniën verspreid werden, vormden ze voor het Nederlandse rijk een nieuwe bron van rijkdom. [Tot 1829 werden er ca. 800 planten en 500 soorten opgestuurd of door Siebold op zijn terugreis meegenomen.] Omdat de verzending van de zeer olierijke zaadjes bij de eerste poging niet gelukt was, probeerde Siebold ze te verpakken in een omhulsel van ijzerhoudend leem, waardoor de theenoten bijna luchtdicht afgesloten waren en daardoor niet konden uitdrogen. De landbouwkundige Commissaris in Batavia berichtte in juni 1827 o.a., dat uit de door Siebold verstuurde zaden al 2000-3000 jonge planten groeiden. Uit deze tuin in Deshima, die in het jaar 1830 al bijna 1400 soorten planten bevatte, zijn de meeste van de door Siebold in Java en Holland ingevoerde planten afkomstig. Deze tuin had een beter lot verdiend dan later eenvoudig door de beheerders van de factorij uitgeroeid en als bouwplaats gebruikt te worden. De botanische en natuurhistorische verzamelingen die Siebold tijdens zijn verblijf maakte, bleven nauwelijks achter bij zijn volkenkundige en literaire verzamelingen. Jagers die hij in dienst had genomen, trokken door de bossen, en door hem opgeleide assistenten prepareerde de balgen uit de zoölogische buit. Japan was toen ook echt een ware schatkamer voor natuuronderzoekers en Siebold beweerde later dat men zich daar slechts hoefde te bukken om ontelbare schatten van de grond op te rapen.

------------

Volgens een bericht van Siebold aan de Nederlandse regering had hij van 1823-1828 de volgende natuurhistorische voorwerpen verzameld en opgestuurd:

Zoogdieren 35 verschillende soorten = 187 geprepareerde dieren

Vogels 188 ,, ,, = 827 balgen

Reptielen 28 ,, ,, = 166 exemplaren

Vissen 230 ,, ,, = 540 exemplaren

Daarnaast nog verzamelingen van Weekdieren, Kreeftachtigen, Insecten enzovoort. De botanische buit beliep 2000 soorten en ca 12000 nummers in zijn herbarium. Uit deze bouwstoffen is het werk Fauna Japonica met Mammalia, Aves, Pisces, Reptilia en Crustacea ontstaan en de tweedelige Flora Japonica.

------------

Zijn geografisch onderzoek had tot de belangrijke ontdekking geleid dat het eiland Sachalin, of Krafto zoals Japanners het noemen, niet met het vasteland van Azië was verbonden, zoals ontdekkingsreizigers tot dan toe hadden aangenomen. Maar de door hem in de bibliotheek van de Sjogun aangetroffen kaarten van het Amur-gebied en de in het Noorden aan Japan grenzende landen waren zodanig dat ze een volledige omwenteling van het geografische begrip van de configuratie van het noordoosten van Azië ten gevolge hadden.

Het opnamewerk van Japanse geografen en de ontdekkingsreizigers Mogami Tokunai en Mamia Rinzo evenals het werk van de bovengenoemde hofastronoom Takahasi Sakusajemon hebben zeer veel bijgedragen aan dit werk. Nu waren de interessantste kaarten en opnamen in de handen van Siebold, en hijzelf was met behulp van plaatselijke tolken de dagboeken en de aantekeningen van de reizigers aan het vertalen, toen door een verrader, wiens naam nooit bekend is geworden, het onderzoek van Siebold werd verklikt aan de regering in Jedo.

Plotseling vielen er enkele ongelukkige toevalligheden samen. De natuurhistorische verzamelingen waren gelukkig aan boord gebracht — het waren niet minder dan 89 kisten, — maar de waardevolle volkenkundige verzamelingen hadden eerst veel te leiden van een vreselijke cycloon, die plotseling opstak en daarna door het onderzoek dat ingesteld was tegen Siebold. Hij schreef daarover op 20 februari 1829: “Mijn vertrek van hier naar Batavia, dat was vastgesteld voor het begin van de winter, werd door enkele ongunstige gebeurtenissen verschoven en tenslotte ook voor dit jaar weer helemaal verijdeld. Een verschrikkelijke Taifoen op 18 september 1828, wiens gelijke er sinds mensenheugenis niet een in dit land is geweest, wierp het schip “Cornelis Houtman” dat in de haven van Nagasaki nauwelijks enige honderden meters van Deshima voor anker lag, op het strand. Pas in December kon het er met veel inspanningen vanaf gehaald worden en gerepareerd worden. Ons eiland Deshima en het landschap in zuidwestelijk Japan werd verschrikkelijk verwoest en vele duizenden schepen en mensen verongelukten. Hele dorpen stortten in en het aantal daardoor verongelukte bewoners is aanzienlijk. Ook de gehele bovenste verdieping van mijn huis viel ten prooi aan de woedende orkaan, die mij nog net zoveel tijd gunde om met mijn mensen naar het onderste portaal te vluchten, waar wij tussen enkele grote houten kisten gelegen, verwachtten dat het huis elk moment zou kunnen instortten. Op straat was men ook niet veilig, want hier was men overgeleverd aan een regen van dakpannen en ander bouwmateriaal.

Deze orkaan duurde van ongeveer 12 uur ‘s nachts tot tegen 5 uur 's morgens, toen de aanbrekende dag ons de verwoesting die om ons heen had plaatsgevonden in het heldere licht toonde. Een groot deel van de muren van ons Deshima en verscheidene woningen en pakhuizen waren ingestort en bijna alle daken, bijgebouwen en tuinen, waaronder ook mijn botanische tuin, die werd getroffen door een ongelukkig lot, vertoonden de sporen van een vreselijke verwoesting, Het hele landschap dat juist pronkte met de weelderige vegetatie van de herfst, die hier in dit land een herhaling is van de lente, leek nu wel een dorre woestijn en de zo bewonderden cultuur van deze landstreek droeg nauwelijks nog sporen van de werkzaamheden van de boeren. De zee was door de orkaan zo hoog opgestuwd dat de omliggende groene bergen er tot op een hoogte van 120 voet uitzagen als verbrand door het opgewaaide zeewater. De hele nacht door was er een vurig luchtverschijnsel te zien waardoor de horizon vreselijk verlicht was. Dit werd veroorzaakt door fosforescentie van in zee levenden organismen, die hoog in de lucht geblazen waren. De heftigheid van de wind was zo groot dat ik, toen ik het waagde door mijn tuin naar de woning van mijn vriend de Villeneuve te gaan, waar ik licht zag branden en een lantaarn hoopte te vinden, op handen en knieën moest kruipen en mij moest vast houden aan ontwortelde bomen. Kort voor de verwoesting van mijn bovenste verdieping, waar mijn meteorologische instrumenten lagen, zag ik de volgende standen op deze instrumenten: barometer 28’1”, thermometer 77º F, hygrometer 97º (de hygrometer gemaakt naar Sausure). Wind: orkaan SO. — ’s Morgens, de dag ervoor waren de standen van deze instrumenten: barometer 29’73”, thermometer 76º F., hygrometer 89º. Wind matig O. Hemel helder.” Iedereen zal bewondering hebben voor de rust en de wetenschappelijke ijver van de natuuronderzoeker die het niet laten kan op het moment dat zijn huis op het punt van instorten staat, de voor de meteorologie belangrijke observaties te registreren!

In dezelfde brief aan zijn moeder schrijft Siebold zo voorzichtig mogelijk over het naar hem ingestelde onderzoek: “Ik heb bij deze ongelukkige gebeurtenissen vele verliezen geleden, maar mijn verzamelingen die grotendeels al ingepakt waren, zijn er tamelijk goed van afgekomen. Ik wil hier ook nog kort vermelden dat er al in het voorjaar van 1828 op de 26ste maart een heftige aardbeving is geweest, die het nodig maakte dat ik, die bij gewone aardschokken niet eens mijn pennenveer neerleg, hals over kop het huis uit moest vluchten. Maar dit alles zou mijn moed niet hebben gebroken als er niet nog een ongeluk over mij was gekomen. Door een verraad namelijk, werd aan het hof van de Keizer (Sjogun) bekend dat ik van de keizerlijke bibliothecaris en astronoom een kopie van de keizerlijke landkaart van het rijk heb gekregen, een zaak van het grootste gewicht in de ogen van zo’n kleingeestige regering en grondwet. Er vindt daarom een streng onderzoek plaats. — waarbij de meeste van mijn dappere Japanse vrienden gevangen zijn gezet. Ikzelf heb sinds twee maanden huisarrest en men heeft mij bevolen tot het einde van het onderzoek in Japan te blijven. Sinds deze noodlottige dagen word ik onophoudelijk verhoord door de Japanse stadhouder van Nagasaki en uitgenodigd om te getuigen tegen die Japanners die mij al heel lang gesteund hebben in mijn wetenschappelijk onderzoek. Maar de namen van mijn vrienden, die mij sinds mijn aankomst hier vaak, zeer bescheiden, zo veel grote diensten hebben bewezen, komen tot nu toe niet over mijn lippen en dat zal ook nooit gebeuren”.

Hoe plotseling het gevaar Siebold had overrompeld en hoe vastberaden hij het gevaar te lijf ging en bij het grootste gevaar met taaie weerstand erop bedacht was de voor de wetenschap gedane ontdekkingen te redden en daarbij met manmoedige vastberadenheid bereid was ieder offer te brengen om zijn vrienden te redden, blijkt uit het volgende uittreksel uit zijn dagboek, dat die tragische gebeurtenissen in scherpe trekken beschrijft.

Deshima, de 16de december 1828:

“Mijn geleerde vriend Josiwo Tsujiro, ondertolk bij de factorij Deshima, komt, zoals gewoonlijk ’s morgens bij me om me te helpen bij het onderzoek van Japanse boeken. Vandaag begon hij enige met de handgeschreven mededelingen over Jezo en de Kurillen, die de verdienstelijke Japanse reiziger Mogami Tokunai mij in Jedo had gegeven, vrij uit het Japans in de Hollandse taal te dicteren. Hij was daarbij zeer verstrooid en leek mij er zeer slecht aan toe te zijn, wat me zo opviel dat ik hem naar de oorzaak van zijn mistroostigheid vroeg. Ik had hem beloofd mijn polshorloge als aandenken te geven als ik Japan zou verlaten en omdat ons vertrek naderde en ik mijn belofte nog niet had vervuld, dacht ik dat de oorzaak van zijn onwil daaraan te wijten was. Daarom zei ik vriendelijk tegen hem terwijl ik da lade van mijn schrijftafel opende: Kijk eens, daar ligt jouw horloge, omdat ik geen goede klok heb moet je mij hem nog een paar dagen laten houden.”

Hij raakte zichtbaar ontroerd door mijn vriendelijke woorden en er ging een merkbare schok door zijn ziel, een innerlijke strijd— en na een stilzwijgen wierp hij het boek dat hij achteroverleunend voor zich hield, op de schrijftafel, en sprong op met de woorden ”Nu zal ik de slechtste Japanner worden die de keizer dient.” En ik antwoordde hem heel rustig ‘En ik geloof dat u gek geworden bent.” “Nee.” was het antwoord, dat hij beslist ernstig uitsprak, en na een pauze zei hij: “De zaak met de kaarten is verraden, ik kom juist — nadat ik een bloedeed gezworen heb, van het stadhuis waar de gouverneur mij had ontboden. Men kent de hele gang van zaken, weet welk aandeel ik erin heb gehad en dat ik uw vertegenwoordiger en een vriend van de hofastronoom Takahasi Sakasujemon ben. Ik werd gearresteerd en alleen na het afleggen van een eed vrijgelaten om tenminste de kaarten terug te brengen die ik zelf voor u uit Jedo heb meegenomen en om uit te zoeken of en waar u de overige kaarten en andere verboden stukken bewaart. Ik heb zelfs de opdracht gekregen enkele verboden boeken, die als bezwarend bewijsmiddel kunnen dienen, mee terug te brengen.”

Dat was een belangrijke onthulling, en er was geen moment meer te verliezen om mijn vriend en mijn literaire schatten te redden. Om tijd te winnen besloten we, dat Tsujiro voorlopig ’s middags enkele Japanse kaarten die ik dubbel had, naar de gouverneur zou brengen en hem zou beloven, morgen misschien ook de andere kaarten te kunnen bemachtigen. Tegelijk beloofde ik hem om de volgende dag ook de grote kaart van Jezo en Sachalin te geven, die Tsujiro zelf voor mij had gehaald bij de hofastronoom Takahasi en waaraan men bijzondere waarde scheen te hechten. Hij geloofde dat een verder onderzoek dan achterwege zou blijven. Onder tussen kwam mijn intiemste vertrouweling Inabe Isiguro, mijn trouwe begeleider op al mijn omzwervingen in de omgeving van Nagasaki, de kamer binnen. Voor hem had ik geen geheimen. Het voorval verraste hem niet minder als ons en voor hem dreigde dezelfde gevaren. Hij was diep geraakt en tot in tranen geroerd, de dappere goedmoedige man. Ik beloofde beide, al het mogelijke te doen voor hun redding, zelfs het opofferen van mijn leven en maande hen tot geheimhouding en voorzichtigheid. Ze gingen weg en nu was ik alleen: want ik waagde het op dat moment niet om de gebeurtenis waarvan de gevolgen niet te overzien waren, aan een van mijn Europese vrienden te vertellen, en nog minder om de directeur van de factorij ervan op de hoogte te stellen. De meest dringende opgave was nu de kaart van Jezo en de Koerilen, zonder twijfel het meest waardevolle document dat ik van de hof-astronoom gekregen had, te redden voor de wetenschap. ’s Middags sloot ik mezelf op in mijn werkkamer en voltooide, ononderbroken werkend door de nacht tot de volgende ochtend een getrouwe kopie van de kaart met een vertaling van de tekst, een moeizaam en inspannend werk dat ik nog nooit in zo’n korte tijd tot stand had gebracht, een gelukkig geslaagde poging van vastberaden wil en taai doorzettingsvermogen. In actieve bezigheid was een nacht doorgebracht, die onder de gegeven omstandigheden, eigenlijk alleen maar een slapeloze, een nacht vol kommer en kwel had kunnen zijn.

De volgende dag, 17 december, kwam Tsujiro om 10 uur en zei dat hij de kaarten afgegeven had en dat men hem had gezegd ook de kaarten van Jezo, die hij voor mij had meegebracht, onmiddellijk af te leveren, en dat men van plan was de volgende morgen huiszoeking bij mij te doen. Hij raadde mij gelijk aan te redden wat ik redden kon. Hij vertrouwde me ook toe dat hij nu verwachte gearresteerd te worden. Ik gaf hem het originele exemplaar van de kaart en diep getroffen verliet hij me. Mijn vriend Isiguro kwam niet en ook geen andere Japanse bekende of een van mijn leerlingen kwamen bij me langs. In zo’n akelige eenzaamheid moest ik overwegen wat ik in mijn situatie het beste kon doen. Mijn besluit was kort: Alles wat ik onvermijdelijk nodig had voor mijn beschrijving van het rijk Nippon, zoals handschriften, kaarten en boeken zou ik in een grote blikken kist verpakken en die zo goed mogelijk verstoppen en tegelijk zou ik de directeur van de factorij, de heer G.F. Meylan, inlichten over het gebeurde.

Met de kopie van de kaart van Jezo ging ik naar hem toe en legde hem uit wat mij de komende dagen te wachten stond. Ik overhandigde hem de kaart in een verzegelde rol met het verzoek dit waardevolle document op te bergen in het archief van de factorij, zowel om hem zo te redden, als om in geval van nood het bewijs te kunnen leveren, dat mijn wijze van handelen te verontschuldigen was door het belang van de gedane geografische ontdekking.”

Dit was het begin van het door de Japanse regering tegen Siebold opgezette onderzoek dat al snel zeer ernstige gevolgen had. De meeste van zijn leerlingen werden gevangengenomen, de geleerden met wie hij in Jedo had gesproken, werden verhoord, en bij Siebold werd regelmatig huiszoeking gedaan, waarbij een aantal verboden godsdienstige en andere waardevolle voorwerpen in beslag werden genomen. De bedienden werden gezamenlijk gevangengezet en door middel van de in het land gebruikelijke martelingen op een verschrikkelijke manier gekweld.

De Nederlandse autoriteiten voor wie het voorval uiterst ongelegen kwam, hoedden zich ervoor tussen beide te komen en lieten Siebold aan zijn lot over. In de nagelaten brieven van Siebold vinden we uitvoerige aantekeningen over het verloop van het onderzoek. — op 28 januari 1829 werd hem gezegd dat hij het land niet mocht verlaten. De volgende dag werd hij voor de gouverneur van Nagasaki geleid en werd hij aan een streng verhoor onderworpen, waarbij hij alles aanbood om zijn vrienden te redden, met name de keizerlijke astronoom Takahasi Sakusajemon. Deze verhoren werden van tijd tot tijd herhaald en tegelijkertijd werden weer huiszoekingen in zijn woning gehouden, waarbij veel waardevolle voorwerpen werden weggehaald waarvan het bezit misschien niet eens onwettig was. Het vooronderzoek scheen de Japanse autoriteiten op de gedachte gebracht te hebben dat er een zwaar staatsmisdrijf ten grondslag lag aan zijn gedrag, misschien wel het plan om het land te verraden aan een buitenlandse mogendheid

Op 22 februari merkte men dat het eiland Deshima door wachtboten in de gaten werd gehouden.: enkele dagen later werd de wacht in de toren verdubbeld en de magazijnen op het eiland, waar ook een deel van Siebolds verzamelingen lag, werden eveneens nauwkeurig onderzocht en beetje bij beetje werd het meest waardevolle deel van zijn verzamelingen, waaronder ook veel literaire schatten en aantekeningen in beslag genomen. Gelijktijdig kwamen ook Jobstijdingen van leerlingen en vrienden die door het onderzoek in het grootste ongeluk waren gestort. Siebold deed alles wat mogelijk was om de nood van de gevangenen te verlichten en hun families te ondersteunen. Hij had bijna de hoop verloren zijn vaderland ooit nog terug te zien, want in zijn herinnering dook het bloedige drama op dat zich jaren geleden op Deshima had afgespeeld. Toen waren, als een waarschuwing tegen overtreding van de Japanse verordeningen, enkele van smokkel verdachte Japanners in aanwezigheid van de Nederlanders aan de voet van de Nederlandse vlaggenmast ter dood gebracht.

Zo ging het onderzoek maandenlang door, en pas in juni 1829 werden enkele van zijn bedienden vrijgelaten uit de gevangenis, maar zijn lievelingsstudenten werden er nog vast gehouden. Nadat het voortgezette onderzoek geen nieuwe belastende bewijzen voor het vermeende landverraad had opgeleverd en bij de Japanners zelf steeds meer stemmen opgingen die genade voor hem vroegen gezien de vele diensten die Siebold als arts en geleerde aan het land had geleverd, werd hij op 22 oktober opnieuw voor de gouverneur geleid. Deze deelde hem namens re regering mee dat hij voor eeuwig uit het land verbannen werd en het land bij de eerstkomende gelegenheid moest verlaten.

Wat gedurende deze tijd achter de schermen gespeeld heeft en hoeveel bloedige offers het onderzoek onder zijn Japanse vrienden heeft geëist, is Siebold nooit te weten gekomen. De hofastronoom Takahasi schijnt daarbij in ieder geval aan een treurig einde te zijn gekomen, hoewel definitieve berichten daarover ontbreken. Veel van Siebolds vrienden smachtten jarenlang in de gevangenis. Merkwaardig genoeg waren het juist de landsheren, die het voor de vervolgden opnamen, in tegenstelling tot de regering van de Sjogun. Veel van zijn aanhangers kregen asiel bij de Daimio’s, met name bij de vorsten van Satsuma en Uwasima, waar ze later scholen en leerinstellingen naar Europees model stichtten. Siebold verliet Deshima op 30 december en begaf zich aan boord van het Nederlandse schip voor de terugreis naar Batavia. Hij was diep ontroerd toen vroeg in de morgen van de 31ste een klein bootje bij zijn schip aanlegde en een van zijn beste vrienden, verkleed als visser, hem vaarwel wenste. Heimelijk ging Siebold nog eenmaal aan land bij het vissersdorp Kosedo waar hij enkele van weer vrijgelaten leerlingen aantrof en met een zwaar hart afscheid van hen nam.

Op 2 januari 1830 verliet hij Japan en kwam op 28 januari aan op de rede van Batavia. Hier lukte het hem zich bij de gouverneur-generaal volledig te rechtvaardigen en hij kreeg toestemming om met de overgebleven delen van zijn verzameling en zijn geredde manuscripten naar Nederland terug te keren.

Op 5 maart verliet hij Batavia en kwam op 7 juli aan in Vlissingen.

Toen het bericht van zijn gevangenschap in Europa ontvangen was, dachten zijn vrienden dat hij verloren was en gezien de aanname van de Japanse autoriteiten dat hij gehandeld had in opdracht van een vreemde regering, was het ook geen wonder geweest als hij zijn al te ijverige weetgierigheid met zijn leven had moeten betalen.

Diep geroerd was Siebold door de mededeling, die hij echter pas na zijn terugkomst ontving, dat Koning Ludwig I van Beieren, toen hij bericht kreeg over Siebolds arrestatie, zich via de diplomatieke weg tot de Nederlandse regering gewend had en hem had verzocht alle ter beschikking staande middelen te gebruiken om zijn onderdaan uit de Japanse gevangenschap te verlossen.

De ontvangst die hij in Holland kreeg, stelde hem ruimschoots schadeloos voor de geleden kwellingen, en de Nederlandse regering gaf hem niet alleen onbeperkt verlof om zijn verzamelingen te kunnen ordenen en zijn wetenschappelijk werk te kunnen publiceren, maar ondersteunde hem ook op alle mogelijke manieren en nadat de resultaten van zijn onderzoek meer en meer in de openbaarheid kwamen, overlaadden ze hem met hoge onderscheidingen. Pas nadat hij een deel van zijn wetenschappelijk werk had afgemaakt keerde hij voor korte tijd terug naar zijn familie in Beieren, waar hij aan het hof in München ook een uitstekende ontvangst kreeg.

Nadat hij de rangschikking van zijn verzamelingen voltooid had, legde Siebold zich helemaal toe op het schrijvende werk: de uitgave van zijn werken over Japan. Op de eerste plaats staat het Nippon archief ter beschrijving van Japan in negen delen. Verder noemen wij als zijn hoofdwerken de Fauna Japonica en Flora Japonica evenals zijn Atlas van het Japanse Rijk. Op zijn villa bij Leiden, waar hij naast de nieuw opgerichte jardin d’acclimation een huis had laten bouwen, ontwikkelde zich, net als op de villa bij Nagasaki, een druk wetenschappelijk leven. Zijn medewerker bij de Flora, Dr. J.G. Zuccarini, en bij de Fauna de heren C.J. Temminck en H. Schlegel, evenals H. de Haan ondersteunden hem bij de uitgave van zijn pronkwerken, terwijl voor het Chinees-Japanse deel de Chinees Ko-tching-dschang en Dr. Hofmann ingehuurd waren. Omdat de werken voor eigen rekening werden uitgegeven, eisten ze een buitengewoon offer van zijn kant, wat maar gedeeltelijk door voorinschrijving van verscheidene regeringen en geleerde genootschappen gedekt werd, omdat de prijs van de grote meesterwerken voor particuliere personen meestal onoverkomelijk was. In de wetenschappelijke wereld baarde speciaal zijn geografische ontdekkingen veel opzien en Siebolds kaarten die bewerkingen waren van originele Japanse opnamen, waren tot voor kort het beste wat er op dat gebied te krijgen was en vormden zelfs de basis voor Engelse admiraliteitskaarten. Ook Siebolds gegevens over de buurlanden en koloniën van Japan, namelijk Jezo, de zuidelijke Koerilen en Sachalin, evenals Korea en de Liukiu-eilanden, openden voor etnografen gebieden die nog bijna geheel onbekend waren. De filosofische delen van zijn werken, die hij met hulp van Ko-tsching-dchang uitgaf, vormden een waardevolle bijdrage aan de kennis van de Japans-Chinese ideografie en bevatten de eerste melding van een Koreaans schrift en Koreaanse taal. Vooral het werk “Tsian dsü wen” sive mille literae ideographica: opus Sinicum cum interpretatione Kooraiana in peninsula Koorai impressum leverde een buitengewoon belangrijke bijdrage voor het taalonderzoek.

Bovendien was Siebold ook op het politieke vlak buitengewoon daadkrachtig, en in zijn positie als adviseur voor Japanse aangelegenheden werkte hij met volharding aan de openstelling van Japan voor het wereldverkeer. Het was zijn ideaal geweest de Nederlandse regering aan te zetten tot een energieke en liberale politiek en door de invloed van Holland de onvermijdelijk geworden veranderingen in de betrekkingen van Japan met de westelijke grootmachten zonder al te grote schokken tot stand te brengen. Een politiek die bij de Nederlandse regering niet altijd voldoende gewaardeerd werd. Toen later de Amerikaanse expeditie onder leiding van Commandant Perry om zo te zeggen onder de druk van kanonmonden de opening van Japan in mei 1854 doorzette, was het weliswaar de verdienste van Holland geweest de Japanners op het onvermijdelijke noodlot voor te bereiden waardoor een conflict werd vermeden, maar de roem van de opening van Japan moest Holland nu helaas met andere, meer energieke machten delen. De stap die de koning van Nederland nam toen hij de de facto regent van Japan een brief schreef waarin hij hem aanraadde het land voor buitenlands verkeer te openen, kan niet hoog genoeg geprezen worden. Het van 15 februari 1844 daterende schrijven zou door Siebold opgesteld kunnen zijn en het bevatte de volgende belangwekkende zin: “We hebben serieus gelet op het verstrijken van de tijd. Het verkeer van de volkeren op aarde neemt toe met grote snelheid. Een onweerstaanbare kracht trekt hen naar elkaar toe. Door de uitvinding van stoomschepen worden de afstanden steeds kleiner. Het volk dat zich wil uitsluiten van deze algemene toenadering zal vijand worden van velen. Het is ons bekend dat de wetten die de doorluchtige voorvaderen van Uwe Majesteit uw rijk hebben gegeven het verkeer met vreemde volkeren beperken. Maar de wijze [Confucius] zegt: “Als de wijsheid op de troon zit, dan onderscheid hij zich door het behoud van de vrede.”—Als oude wetten door de strenge handhaving ervan, aanleiding geven tot verstoring van de vrede, dan gebiedt het verstand om ze te verzachten. Dit, grootmachtige Keizer, is dan ook onze vriendschappelijke raad. Verzacht de strengheid van de wet tegen de omgang met vreemden zodat het gelukkige Japan niet door oorlogen verwoest zal worden.”

[… wordt vervolgd…]


Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.


Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.

Vertaling Martien J. P. van Oijen

Lees verder over Siebold