Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.
2 juli 1823 — Dag 5
We zeilden langs de kust van Sumatra in de Straat Banka en zetten onze koers voort dicht bij het strand, bij een diepte van 5-7 vadem [9-12.6 m]. Het strand van Sumatra, waar we op een afstand van ½ Duitse mijl [3,8 km] langs voeren, is laag en weelderig begroeid met bomen en struiken. Opvallend is de gelijke hoogte van de bebossing die langs het strand is opgegroeid. Uit de verte lijkt het net een gesnoeide heg. Vanuit de mast waren de klippen van de kust van Banka te zien. Ook zag men van daaruit het grootste deel van de omtrek van de Schermers droogte. Om deze bank te vermijden, stuurde men noordnoordwest in een rechte lijn van de eerste hoek van Sumatra naar de Lalary-top van Banka op de berg Permisang. Er stond hier een sterke stroming die ons binnen een uur een goede Duitse mijl [7,5 km] ver de Straat indreef. De zee had plaatselijk een opvallend gele kleur wat verklaard kan worden door een of andere lokale oorzaak, bijvoorbeeld de soort en diepte van de bodem of iets dergelijks. Vaak zagen we vissen voorbijzwemmen en op heldere stukken in ondiep water waren buitengewoon grote zwaardvissen (Xiphias ) en adelaarsroggen (Myliobatis ) te zien. Tegen de avond bereikten we de Permisang-top van Banka en gingen tussen deze en de tweede hoek van Sumatra, op vijf vadem diepte, voor anker.
Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.
Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.
Vertaling Martien J. P. van Oijen