05 juni 2023
Deze tien prenten zijn ontworpen door de schilder en prentkunstenaar Kōno Bairei (1844–1895). Bairei was een invloedrijk figuur in de kunstkringen van Kioto in de Meiji-periode (1868–1912). Hij kwam uit een prominente familie: hij was de zoon van een magistraat in Kioto, een belangrijke en goedverdienende functie die onder direct toezicht viel van de belangrijkste adviseur van de shogun. Toen Bairei slechts negen jaar oud was, werd hij opgeleid in de schilderkunst van de Maruyama-Shijō school, vernoemd naar Maruyama Ōkyo (1733–1795), die bekend stond om zijn realistische stijl. Later raakte hij ook geïnteresseerd in nanga, de schilderstroming die de nadruk legde op Chinese onderwerpen, waaronder landschappen.
Bairei was een geslaagd kunstenaar en betrokken bij veel belangrijke instituten. Onder andere was hij mede-oprichter van de School voor de Schilderkunst van de Prefectuur Kioto (Kyōto-fu Gagakkō) in 1880, hielp hij zijn studenten in 1886 met het oprichten van de Studiegroep van Jonge Schilders in Kioto (Kyōto seinen gaka kenkyūkai) en ook heeft hij verscheidene boeken gemaakt met kimono-ontwerpen. Hij had een grote studio en gaf les aan zeker zestig leerlingen, bij wie hij bekend stond als een strenge docent. Veel van zijn studenten hadden succesvolle carrières, zoals Kawai Gyokudō (1873–1957), Uemura Shōen (1875–1949), Tsuji Kakō (1870–1931) en Takeuchi Seihō (1864–1942).
Hij had ook een goede verstandhouding met de hoofdpriester van de prominente Higashi Hongan-tempel in Kioto en kreeg de opdracht om bij het restauratieproject van de tempel in 1895 een grote muurschildering te maken voor een van de tempelhallen. Hij stierf kort na de voltooiing van het project.
Hoewel Bairei voornamelijk een schilder was, heeft hij ook gedurende de jaren 1880 enkele zeer succesvolle geïllustreerde boekjes en prentenbundels gemaakt van bloemen en vogels. Het genre ‘schilderingen van bloemen en vogels’ (kachōga) heeft een eeuwenoude traditie in de Oost-Aziatische kunsten. Al in de Chinese Song-dynastie (960–1279) was het een populair onderwerp onder de Chinese elite. Toen in Japan enkele eeuwen later de heersende krijgersklasse (samoerai) het Zen-boeddhisme volgde (Chan in het Chinees) dat Chinese monniken met zich meebrachten, vielen de bloemen en vogels ook bij hen in de smaak. Bloemen en vogels hebben zo lange tijd de interieurs van kastelen en militaire huishoudens versierd. Het genre werd later ook populair in meer volkse kunststromingen zoals de prentkunst. In 2018–2019 was in het SieboldHuis de schitterende tentoonstelling ‘Kachō-ga. De poëzie van de Japanse natuur’ te zien waarin schilderingen en prenten van veel representatieve kunstenaars getoond werden, zoals Utagawa Hiroshige (1797–1858) en Ohara Koson (1877–1945). De stilistische invloeden op kachōga bleven door de eeuwen heen voornamelijk uit China komen, maar in de achttiende eeuw creëerde de eerdergenoemde schilder Maruyama Ōkyo, de stichter van Bairei’s leerschool, een nieuwe naturalistische stijl toen hij tradities uit de Chinese en Japanse schilderkunst mengde met elementen uit Europese wetenschappelijke illustraties van flora en fauna.
Een eeuw na zijn dood werd Ōkyo nog altijd herinnerd als een kunstenaar die levensechte schilderingen maakte. Zo grapt de prentkunstenaar Tsukioka Yoshitoshi dat Ōkyo’s schilderingen zo realistisch waren dat ze werkelijk tot leven konden komen (een thema dat vaker is terug te vinden in Japanse volksverhalen).
Kōno Bairei was een vierde generatie leerling van de Maruyama-Shijō school en de invloeden van zijn voorgangers zijn goed te zien in de kachōga-prenten in de SieboldHuis-collectie. De prenten komen uit Bairei’s Plaatjesboek van Bloemen en Vogels, een set van vijftig ontwerpen die elk een plantensoort en een vogelsoort afbeelden samen met encyclopedische beschrijvingen. De wetenschappelijke aanpak en sierkaders die lijken op schilderijlijsten geven de set een westerse draai. Dat is geheel volgens de trends van het vroege Meiji-tijdperk, een periode waarin Japan westerse ideeën en modes met open armen ontving om zo tot het exclusieve clubje van imperialistische wereldmachten toe te kunnen treden. De vijftig prenten zijn verdeeld over de vier seizoenen en werden als complete set verkocht in twee bundels: een bundel voor de herfst en winter en een voor de lente en zomer. De bundels werden in hoge kwaliteit gedrukt en de uitgever Ōkura Magobei had in totaal vier verschillende bloksnijders ingezet om het project te voltooien. Ze waren dan ook erg populair en werden al snel na de eerste uitgaven als losse prenten verkocht, en later nog eens in een editie zonder de sierkaders en beschrijvingen. Een volledige set van de bundels is online te zien in de Pulverer-collectie van antieke Japanse boeken (Smithsonian Institution, Washington DC).
Met de tien prenten in de SieboldHuis-collectie is nog iets bijzonders aan de hand: ze hebben na het drukken een crêpe-behandeling ondergaan. De prenten worden dan op een speciale manier bewerkt waardoor ze een stuk kleiner worden en een kreukelige, slappe textuur krijgen die doet denken aan crêpe-textiel. Deze techniek was in Japan gedurende de late negentiende eeuw een razend populaire ’gimmick’ die het erg goed deed bij buitenlandse prentenkopers, met name bij Franse klanten. Ook Vincent van Gogh, die veel inspiratie haalde uit zijn Japanse prentencollectie, had een aantal crêpe-prenten en beeldde deze ook af in zijn schilderingen. De catalogus van de tentoonstelling ‘Van Gogh & Japan’ die in 2018 werd gehouden in het Van Gogh Museum gaat hier met een artikel van Oikawa Shigeru verder op in. Onder andere wordt uitgelegd hoe de prenten tot ‘crêpe-prenten’ gemaakt werden (dit gebeurt dus bij al gedrukte prenten). Hiervoor werd vaak speciale apparatuur gebruikt: (1) de prenten worden vochtig gemaakt en in bundels samen met een mal van karton of textiel die ze bijeenhoudt om een cilinder gewikkeld; (2) daarna wordt met een grote hefboom veel druk uitgeoefend op het pakketje zodat de vorm samengeperst wordt; (3) dit wordt herhaald vanuit verscheidene hoeken zodat de mate waarin de vellen ‘krimpen’ proportioneel blijft; (4) de vellen behouden deze gekrompen vorm na het drogen. Dit proces is onder andere mogelijk dankzij de eigenschappen van Japans papier: dit wordt van de schors van de moerbeiboom gemaakt en heeft een stevige, vezelige textuur die veel bewerking aankan. Dat is ook de reden waarom de Japanse meerkleurendruk zo veelzijdig is (en mooi!), het papier behoudt zijn kracht en textuur na het drukken van vele kleurlagen. Dat de kleuren na de crêpe-behandeling intenser worden droeg waarschijnlijk bij aan de populariteit, natuurlijk naast het feit dat men in de late negentiende eeuw dol was op de dernier cri.